This is an old revision of the document!
Garden Sermon
Spoken during a Church service in October 2011, dedicated to the church_garden in Amsterdam.
It starts with the clear statement: The Bible is truly a gardenbook.
In Dutch:
Het sprekende beeld van de tuin
Verkondiging op Zondag 2 oktober 2011 13:00 in de Jeruzalemkerk te Amsterdam door Bas van der Graaf
Verkondiging Gemeente, gasten in ons midden, De Bijbel is een echt tuinboek. Als je er een beetje op gaat letten, kom je overal tuinen te-gen. Gewone tuinen, Koninklijke tuinen, maar vooral ook tuinen die iets zeggen over Gods diepste bedoelingen met het leven. Of tuinen waarin dingen gebeuren die daar iets over zeggen. Een tuin was in Israël – zoveel wordt wel duide-lijk – een geliefd ding. Een huis met een tuin met bomen en kruiden bezitten, dat was een droom die veel Israëlieten met zich meedroegen. Als Jeremia namens God de ballingen in Babel mag bemoedigen zegt hij: ‘Bouw huizen en ga daarin wonen, leg tuinen aan en eet van de opbrengst’ en daarna volgen er nog wat heerlijkheden. Om eerlijk te zijn heb ik dat eerste – bouw huizen- altijd wel begrepen, maar dat tweede –leg tuinen aan- wat minder. Als ik het had mogen bedenken had ik iets gezegd als: bouw huizen, maak er een mooi balkon aan (of een dakterras) en geniet van de tuin van de buren. Maar dat zegt vooral iets over mij. Maar heel vaak is de tuin in de Bijbel dus ook een symbool van Gods bedoelingen. En het leuke van symbolen is, dat ze altijd twee kanten op werken. Allereerst helpt een symbool ons op een bepaalde manier naar een bepaalde waarheid te kijken, in de Bijbel natuurlijk de waarheid van God. Maar vervolgens werkt het ook andersom: als je eenmaal de (geestelijke) waarheid achter het symbool hebt ontdekt ga je ook anders naar het origineel (in dit geval de tuin) kijken. Al die verhalen over tuinen die we in de Bijbel tegenkomen leren ons óók om met een bepaald oog naar bijvoorbeeld onze kerktuin te kijken. En naar de schepping en alles wat groeit en bloeit. En als je dat doet ontdek je weer dat het waar is wat we in Gezang 479 zingen: ’t Is alles een gelijkenis van meer dan aards geheimenis.’ Zo vertellen we dus vanmorgen het verhaal van de kerktuin en van de bijbelse tuinen en die twee versterken elkaar. *Ja, de Bijbel is een echte tuinboek. Eén van de eerste dingen die God schept –we kunnen dat lezen in Genesis 2 – is een tuin. Het staat daar, in vers 8vv heel beeldend: ‘God de Heer, legde in het Oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste hij de mens die hij had gemaakt. Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten.’ ‘En God, de HEER, bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken.’ Nou, hier staan meteen een heleboel bijzondere dingen in. God houdt van tuinen, dat om te beginnen. Het is de bedoeling dat de tuin mooi is en vruchten voortbrengt. Én – en dat is natuurlijk ook heel belangrijk – hij stelt de mens aan om de tuin te bewerken en te bewaken. Niet dat God geen vuile handen wil maken (de Bijbel leert juist, dat God daar wonderlijk genoeg wél toe bereid is- maar God wil gewoon graag dat zijn schepping niet vanzelf bloeit, maar dat de mens daar een taak in heeft. Zo begínt de Bijbel met een tuin. Maar hij éindigt – en daar zeg ik straks nog wat over- met een stad. Of liever gezegd: een tuinstad. Maar daarover later. Nu noem ik eerst dat er een bepaald sóórt tuin is die we nogal eens tegen komen in de Bijbel en dat is de wijngaard. In de beide Bijbelgedeelten diedie we vanmorgen hebben gelezen – geen vrólijke gedeelten! – kwamen we het beeld van de wijngaard tegen. In beide gedeelten blijkt de wijngaard een beeld te zijn voor de groep mensen die God uitkiest om zijn bedoelingen in de wereld te openbaren. In dit geval het volk Israël, het uitverkoren volk van God en, later, de kerk. Ook op daar kom ik later op terug. De profeten van Israël en ook Jezus zelf kozen dus graag het beeld van de tuin of de wijngaard uit om iets duidelijk te maken van Gods bedoelingen met zijn volk en vooral met de hele wereld. En dát ze dat deden ging al terug op wat God zelf volgens Genesis 2 ook deed: een tuin aanleggen als proeftuin voor zijn bedoelingen met ons mensen. *Als we vanuit dát gezichtspunt naar de tuin van Jeruzalemkerk gaan kijken zien we toch wel een hele hoop moois. Laat ik beginnen met wat mij een paar jaar geleden al weer heel erg geraakt heeft. Cocky en Teun hebben toen samen met anderen en ons een kunstproject gedaan over de kerktuin. Alles moest samenkomen in een soort kerkdienst ’s morgens heel vroeg, waarin we zouden luisteren naar vogelgeluiden en waarin er ook een plantenlied gezongen zou worden. Dat plantenlied ontstond zo. Cocky en Teun gingen onderzoeken wat voor plantjes er nou nog in de tuin groeiden. Dat bleken vooral een stuk of twintig soorten onkruid te zijn, zoals we hebben gezien. Maar toen ze gingen onderzoeken wat de eigenschappen van al die plantjes waren, bleek de één geneeskrachtig en de ander watervasthoudend te zijn en kwamen we tot de conclusie dat wat wij ónkruid noemen eigenlijk gewoon krúid is. Ik vond dat zó prachtig, dat zij ons in de kerk leerden om met andere ogen naar de natuur te kijken. We hebben toen hele mooie gesprekken gehad over wat nou eigenlijk schepping is. En ook over genade: dat God anders naar ons kijkt dan wijzelf of anderen vaak doen. Dat wij onszelf soms als onkruid zien, maar dat God dan zegt: nee, in mijn ogen ben je kruíd! Nou, zo is het verhaal begonnen. En vervolgens zijn Cocky en Teun samen met anderen aan het werk gegaan in de tuin. Want hoe boeiend kruid ook is: echt mooi is het niet en om nou geneeskrachtige drankjes te gaan maken …. Nee, een eetbare tuin moest het worden, met vruchtbomen, eetbare kruiden, pompoenen en courgettes en als het kon een beetje kleur. En het was zo mooi om te zien hoe dat stukje woestijn rond de kerk langzaam begon te bloeien. De grond werd op natuurlijke wijze verbeterd en er werd van alles geplant en het bleek dat ook dit stadstuintje weer kon gaan bloeien. En de buren, die er eerst weinig van snapten, begonnen langzaam door te krijgen dat hier iets moois gebeurde en werden steeds enthousiaster. En vandaag hebben we dus een soort oogstdienst, de vrucht van een paar jaar zweten en vooral liefdevolle aandacht voor onze tuin. Ik hoop dat we allemaal beseffen dat dit veel meer betekent dan theedrinken van kruiden uit eigen tuin. Hier is echt iets moois gebeurd! *Maar goed, tot nu toe ging het steeds over de mooie kanten van de tuin en de wijngaard. Maar het plaatje van de twee gedeelten die we vanmor-gen hebben gelezen is een stuk minder mooi. De profeet Jesaja vertelt over een tuin waar de ei-genaar heel veel van verwacht had (hij had er werkelijk alles aan gedaan wat hij kon) maar in plaats van lekkere druiven vond hij alleen bittere bessen. En Jezus vertelt over een tuin die wél een mooie oogst opbracht, maar waarvan de pachters het vertikten om de eigenaar het deel af te dragen waar deze recht op had. In het eerste verhaal gaat er dus iets helemaal mis met de tuin zelf, in het tweede met de beheerders van de tuin. En beide keren zijn de gevolgen verschrikkelijk en ingrijpend. De tuin (of de wijngaard) is in de Bijbel dus niet alléén een mooi en positief beeld. Zoals in dat liedje van John Denver: alles mooi en vredig, maar in de verte zit een zwarte kraai te loeren op zijn kans. Juist de tuin geeft ook aanleiding om over het kwaad in de wereld en in ons eigen hart te spreken. En ook dat ik is iets, wat vanaf het prille begin gebeurt in de Bijbel. Want die mooie tuin van Eden, aangelegd door God zelf, blijkt ook de plek waar de begeerte van de mens wordt aangewakkerd door de slang en waar de mens zijn onschuld verliest omdat hij als God wil zijn. Kortgezegd komt het hier op neer dat de wereld geen paradijs meer is en dat de weg om dat para-dijs weer tot stand te brengen een lange en men-selijkerwijs gesproken onmogelijke is. En opnieuw moeten we zeggen: ook onze kerktuin is daar een symbool van. Als de tuin niet onderhouden en bewaakt wordt, verwildert hij. Door oprukkende kruiden (die dan toch echt onkruiden worden) of door over het hek klimmende jongetjes beloftevolle plantjes in de kiem vertrappen. Zonder zorg en zekerheid wordt het niks met de tuin. En zo is het ook met ons leven en met de schepping. Er is rentmeesterschap nodig, trouw en toewijding en van tijd tot tijd ook een stevige maatregel om erger te voorkomen. En er is nóg iets nodig, maar daar kom ik zo nog op. *Laten we ons nog eens afvragen welke geestelijke lessen we kunnen leren uit het verhaal van de kerktuin en de verhalen uit de Bijbel. Dat zijn er een heleboel, maar ik beperk me tot twee. De eerste les is, dat de opdracht uit Genesis 2, de opdracht om de tuin van God te bewerken en te bewaken, nog steeds geldt en vol beloften is. Wat ík geleerd heb van het kerktuinproject is, dat de schepping van God de belofte in zich draagt om opnieuw te gaan bloeien en vrucht te dragen. Je vraagt je wel eens af waar je moet beginnen als het om rentmeesterschap over de schepping gaat. De kerktuin leert ons: gewoon bij het stukje aarde dat jij tot je beschikking hebt. Zo’n arm stukkie grond bij de kerk: je geeft er wat liefde aan en er gebeuren wonderen! En er gebeurt ook meteen meer dan alleen in de aarde: er gebeurt wat met de buurt, met de mensen in de buurt, met jezelf. En vooral die ontdekking van het regenerend vermogen van de aarde is zo bijzonder om mee te maken. Het geeft je ook hoop voor de buurt, waar al zoveel vernieuwd is maar ook nog zoveel nodig is. Dat lijkt me de eerste les. De tweede les is die van de wijngaard. Voor God is de metafoor van de wijngaard blijkbaar een heel geschikte om zijn bedoelingen met ons leven kenbaar te maken. Wat is die bedoeling? Volgens Jesaja 5 zijn dít de vruchten waar God naar uit-kijkt in ons leven: recht en rechtsbetrachting. In het Hebreews: misjpat en tsedakah. Twee kern-woorden, die samen duidelijk maken hoe God het leven bedoeld heeft: dat het goed zit tussen God en mensen en mensen onderling. En wat is de be-doeling volgens de gelijkenis van Jezus? Niets anders dan dat we ons leven in dienst stellen van het Koninkrijk van recht en gerechtigheid dat God bezig is te doen komen en dat in Jezus een beslissende stap dichterbij is gekomen. Allebei de verhalen zijn op het scherp van de snede en maken dus duidelijk dat het hier niet om vrijblijvende of onbelangrijke zaken gaat. Het gaat uiteindelijk om zaken van leven en dood. *De tuin leert ons dus veel over Gods bedoelin-gen. Het zijn lessen die ons in beweging kunnen zetten, om te doen wat we moeten doen en kunnen doen. Maar er is tenslotte nog één ding wat we goed moeten beseffen: de Bijbel geeft ons nergens aanleiding om te geloven dat wíj mensen het paradijs kunnen bouwen. We kunnen een heleboel doen, maar volmaakt zal het nooit worden. Daarvoor zit het kwaad eenvoudig te diep: in de wereld, in de structuren maar ook in ons eigen hart. En ieder die een beetje om zich heen kijkt zal de Bijbel hierin gelijk geven! Maar het geweldige is, dat de Bijbel het daar niet bij laat. In de tuin van Eden, waar de mens zijn onschuld verliest, geeft God meteen een be-lofte, dat hijzelf eens zal afrekenen met het binnengedrongen kwaad. En als een profeet als Jesaja mag gaan dromen over de toekomst (in hoofdstuk 35) dan lezen we: ‘De woestijn zal zich verheugen, de dorre vlakte zal vrolijk zijn, de wildernis zal jubelen en bloeien, als een lelie welig bloeien, jubelen en juichen van vreugde.’ En als Jezus opstaat uit de dood verschijnt hij aan Maria Magdalena in de tuin en denkt zij dat hij de tuinman is. En kunstenaars als Rembrandt zagen daarin een mooi beeld: in zekere zin ís Jezus de tuinman, maar dan van de nieuwe schepping die komen gaat. Maar het mooiste beeld voor stadsmensen vinden we misschien wel in het láátste boek van de Bijbel, de Openbaring van Johannes. Ik zei daarstraks al, dat de Bijbel begínt met een tuin maar eindigt met een stad. In het visioen van de toekomst ziet Johannes dit: ‘Toen zag ik de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij God vandaan.’ In die stad zullen de volken komen, om daar te wonen met God. Maar wie dacht, dat die stad dus de tuin heeft verdrongen heeft het mis. De stad van God blijkt een echte tuinstad te zijn. Want dit is wat we lezen in hoofdstuk 22: ‘In het midden van het plein van de stad en aan weerskanten van de rivier stond een levensboom, die twaalf vruchten gaf, elke maand zijn eigen vrucht. De bladeren van de boom brachten de volken genezing. Er zal niets meer zijn waarop nog een vloek rust.’ Dit alles is het werk van God, zo wordt overduidelijk. Voor dat visioen wil Jezus zelf ons de ogen openen. Sterker nog: hij staat zelf garant voor de vervulling ervan. De Bijbel is een echt tuinboek, van het begin tot het eind. En naast deze kerk ligt een stukje grond dat daar een sprekend voorbeeld van is. Amen